Definitie : periode
periode
pe|ri|o|de
de -woord (vrouwelijk)
periode : uitleg
Periode is een tijdsbestek, meestal van enkele weken of maanden, waarin iets gebeurt of waarin iets gedaan moet worden.
periode
Type: zelfstandig naamwoord
Verkleinwoord enkelvoud: periodetje
Verkleinwoord meervoud: periodetjes
Enkelvoud: periode
Meervoud: periodes
- Synoniem van periode: cyclus
- Synoniem van periode: episode
- Synoniem van periode: termijn
- Synoniem van periode: tijd
- Synoniem van periode: tijdperk
- Synoniem van periode: tijdsbestek
- Synoniem van periode: tijdsduur
- Synoniem van periode: volzin
- Synoniem van periode: epoche
- Synoniem van periode: fase
- Synoniem van periode: interbellum
- Synoniem van periode: interim
- Synoniem van periode: interval
- Synoniem van periode: tijdsgewricht
- Synoniem van periode: tijdsinterval
- Synoniem van periode: tijdspanne
- Synoniem van periode: tijdsruimte
- Synoniem van periode: tijdvak
- Synoniem van periode: tussenpoos
- Synoniem van periode: tussentijd
- Synoniem van periode: maandstonden
- Synoniem van periode: menstruatie
- Synoniem van periode: stonden
- Synoniem van periode: passage
- Synoniem van periode: tijdkring
Gerelateerde woorden
- Aperiodiek (1x)
- Beginperiode (1x)
- Eindperiode (1x)
- Examenperiode (1x)
- Interimperiode (1x)
- Jaar (1x)
- Lenteperiode (1x)
- Maand (1x)
- Periodeduur (1x)
- Periodetijd (1x)
- Periodiek (2x)
- Tijd (1x)
- Toer (1x)
- Vacantieperiode (1x)
Voorbeelden
- periode: Cijfergroep
- periode: Dag
- periode: Duur
- periode: Eeuw
- periode: Episode
- periode: Era
- periode: Jaar
- periode: Maand
- periode: Maandstonde
- periode: Maandstonden
- periode: Ongesteldheid
- periode: Poos
- periode: Spits
- periode: Stonden
- periode: Termijn
- periode: Tijd
- periode: Tijdsruimte
- periode: Toer
- periode: Uitleentermijn
- periode: Week