Definitie : behagelen
behagelen
be|ha|ge|len
behagelen : uitleg
be·ha·gelijk adj. 1. aangenaam: een behagelijke temperatuur; een behagelijke stoel; het was behagelijk weer; 2. prettig: een behagelijke gedachte; 3. welgevallig: een behagelijke stem; 4. welkom: zijn aanwezigheid was niet erg behagelijk voor mij.
behagelen