Definitie : afspraak
afspraak
af|spraak
de -woord
afspraak : uitleg
1. Een overeenkomst tussen twee of meer personen om op een bepaalde tijd en plaats bijeen te komen; een afspraak maken. 2. Een belofte of verwachting dat iets zal gebeuren; een toezegging. 3. Een taak of verantwoordelijkheid die aan iemand is toebedeeld; een opdracht.
afspraak
Type: zelfstandig naamwoord
Verkleinwoord enkelvoud: afspraakje
Verkleinwoord meervoud: afspraakjes
Enkelvoud: afspraak
Meervoud: afspraken
- Synoniem van afspraak: afspraakje
- Synoniem van afspraak: akkoord
- Synoniem van afspraak: liaison
- Synoniem van afspraak: overeenkomst
- Synoniem van afspraak: regeling
- Synoniem van afspraak: rendez vous
- Synoniem van afspraak: schikking
- Synoniem van afspraak: toewijzing
- Synoniem van afspraak: verbintenis
Voorbeelden
- afspraak: Afspraakje
- afspraak: Akkoord
- afspraak: Convenu
- afspraak: Deal
- afspraak: Kartel
- afspraak: Overeenkomst
- afspraak: Pact
- afspraak: Pakt
- afspraak: Regeling
- afspraak: Rendez Vous